- aflopen
- {{aflopen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [+ op] [zich begeven naar] make for2 [ten einde lopen] (come to an) end ⇒ finish, expire 〈termijn, contract〉3 [met betrekking tot wekkers] go off4 [wegstromen] run/flow down5 [naar beneden lopen] run/go/walk down6 [zich naar beneden uitstrekken] slope (down/away)7 [ergens afgaan] run off; 〈weglopen〉 leave♦voorbeelden:2 de cursus is afgelopen • the course is finisheddit jaar loopt het huurcontract af • the lease expires this yearen daar is de zaak mee afgelopen • and that's the end of the matterde operatie is goed afgelopen • the operation was successfulhet verhaal liep goed af • the story had a happy endinghet loopt af met hem • he is sinking fast/is near the end4 aflopen als een wekker • 〈figuurlijk〉 rattle on (non-stop)6 de weg loopt snel af • the road slopes down steeply7 een kabel laten aflopen • run out a cableniet van je plaats aflopen • not leave your placeII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [verslijten] wear out2 [doorlopen] tramp 〈land, straten〉3 [ten einde toe doorlopen] cover ⇒ walk♦voorbeelden:2 stad en land aflopen om iets te vinden • search high and low to find something3 de universiteit aflopen • go through universityin hoeveel tijd kan men die weg aflopen? • how long does it take to walk it?
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.